Werkstuk: Romeinse rijk 2
In welk soort huis een Romein woonde, hing van zijn rijkdom af.
Als je rijk was, had je huis een groot aantal kamers, 20 tot 30, voor je gezin en je huisslaven.
De Romeinen hielden van privacy en daarom hadden hun huizen geen ramen aan de buitenkant, zeker niet op de benedenverdieping. Romeinse huizen hadden geen tuinen aan de voorkant. De voordeur kwam uit op de straat of bevond zich achter een smal voorportaal.
Bij de deur zat een deurslaaf die voor de hond zorgde die ongewenste gasten weg moest houden. Om nog meer privacy te krijgen in het huis en om in de woonkamer geen last te hebben van het lawaai van de straat werden de voorste twee kamers vaak als winkels verhuurd.
De vertrekken van het huis.
Als de deurslaaf je binnen had gelaten, stond je in het atrium, een soort hal. Die soms uit 2 verdiepingen bestond. Het atrium was een grote ruimte met een enorm dakraam, dat voor genoeg licht in de omliggende kamers zorgde. Maar door dat raam kwam ook regen naar binnen. Daarvoor was er onder het dakraam een impluvium gemaakt. Dat was een soort binnenvijver.
Rond het atrium lagen de slaapkamers, zowel voor het gezin als voor de huisslaven. Als er 2 verdiepingen waren lagen de slaapkamers op de tweede verdieping en waren ze met trappen verbonden. Er waren aparte trappen voor het gezin en de slaven. De trappen voor de slaven waren smaller dan die voor het gezin.
Er stond ook het huisaltaar ook wel lararium genoemd. Het huisaltaar was gewijd aan de huisgoden, lares en penates, die het huis beschermden. De lares waren de geesten van de voorouders van de familie. In het lararium stond ook een schatkist waarin documenten en kostbaarheden werden bewaard.
De belangrijkste kamer in het huis was de Tablinum. De woonkamer of ontvangkamer.
Die kwam uit op de hal en de tuin via houten schuifdeuren of gewoon gordijnen. De tuin was een plaats voor rust. Er waren vaak fonteinen die met ondergrondse loden pijpen waren verbonden met een waterbron. Er konden beelden, kleine boompjes struiken vijvers enz. zijn. Er waren meestal overdekte zuilengalerijen.
Rechtsachter was de eetkamer. Hij hoefde niet bijzonder groot te zijn, omdat de Romeinen het Griekse gebruik om liggend te eten hadden aangepast. In een normale Romeinse eetkamer waren maar 3 aanligbedden, tegen 3 muren. Zodat de vierde muur vrij was voor de bediening.
Aan de 3 aanligbedden dankte de eetkamer zijn naam. Er konden 9 á 10 mensen tegelijk eten. De huizen van rijke Romeinen hadden aparte eetkamers voor winter en zomer. De zomereetkamers lagen in de openlucht of zelfs in de tuin. In de zomereetkamers hadden ze stenen aanligbedden i.v.m. regen. Daarop lagen dan matrassen en kussens. De aanligbedden liepen omhoog naar het midden. Daar stond dan een rond tafeltje, waar ze eten en drinken op konden zetten. Naast de aanligbedden liepen randen waar koude gerechten of gerechten die moesten worden opgediend neergezet konden worden. De wintereetkamers hadden ongeveer dezelfde opstelling, maar dan met houten meubilair.
De keuken in een Romeins huis had geen vaste plaats. De meeste keukens waren kleine ruimten, met een fornuis, een gootsteen en waarschijnlijk planken aan de muren. De fornuizen bestonden uit een soort rechthoekige tafel van metstelwerk, met een ruimte eronder waar houtskool en spaanders lagen. Boven op het fornuis brandde een vuurtje. Het eten werd gestoofd in een pot op een ijzeren drievoet of op een rooster gebraden. Er waren geen schoorstenen, de rook moest door het raam ontsnappen. Omdat het eten meestal door de slaven werd bereid, stond de keuken in Romeinse huizen lager in aanzien dan tegenwoordig.
Het toilet was vaak in of bij de keuken, zodat dezelfde afvoer kon worden gebruikt. De afvoer kwam uit op een riolering of, als die aanwezig was, op beerputten die regelmatig moesten worden geleegd op kosten van de huiseigenaar. De toiletten werden waarschijnlijk doorgespoeld me een emmer water. Alleen in de huizen van de rijken kon een spoelsysteem met stromend water aanwezig zijn geweest. Ook keukenafval kon door het toilet worden gespoeld.
De bouw van een Romeins huis.
De meeste Romeinse huizen werden gebouwd van kalksteen, vulkanische tufsteen: een zeer lichte steensoort, baksteen en een soort beton. De ontdekking van het beton en de constructie van bogen en gewelven maakte enorme gebouwen mogelijk. De samenstelling van het beton was afhankelijk van wat er werd gebouwd. Voor funderingen gebruikten ze zware kalksteen in gewelven werd vulkanische puimsteen gebruikt.
Gebrande bakstenen werden in verschillende maten gemaakt, ook marmer, graniet en purpersteen waren belangrijke bouwmaterialen. Van 150 v. Chr. tot 35 v. Chr. kwam alle witte marmer in Rome uit Griekenland. Gekleurd marmer uit Noord-Afrika werd in de huizen van de rijken verwerkt.
Voor funderingen werden lagen beton gestort tussen een houten bekisting. Het beton van de bovengrondse muren kon op verschillende manieren worden bekleed. De oudste bekleding bestond uit kleine, ruw gevormde steentjes. Vanaf het einde van de 2e eeuw v. Chr. werd een bekleding gebruikt die bestond uit piramidevormige steentjes die in een netpatroon waren gelegd. Een bekleding met gebrande bakstenen werd toegepast vanaf de tijd van Nero. Soms weren de grotere stenen in een driehoeksvorm gehakt, zodat de punt in het beton kon worden geprikt. Later werd deze bekleding ook toegepast met panelen.
Net als tegenwoordig gebruikten ze tijdens de bouw steigers. Soms zijn in de bekleding van een muur nog de gaten te zien waarin een balk van de steiger heeft gezeten. Daken waren van hout en gedekt met platte rechthoekige dakpannen.
De Romeinen hadden ook architecten. De architect tekende een ontwerp van een gebouw en hield vaak toezicht op het werk.
Als je rijk was, had je huis een groot aantal kamers, 20 tot 30, voor je gezin en je huisslaven.
De Romeinen hielden van privacy en daarom hadden hun huizen geen ramen aan de buitenkant, zeker niet op de benedenverdieping. Romeinse huizen hadden geen tuinen aan de voorkant. De voordeur kwam uit op de straat of bevond zich achter een smal voorportaal.
Bij de deur zat een deurslaaf die voor de hond zorgde die ongewenste gasten weg moest houden. Om nog meer privacy te krijgen in het huis en om in de woonkamer geen last te hebben van het lawaai van de straat werden de voorste twee kamers vaak als winkels verhuurd.
De vertrekken van het huis.
Als de deurslaaf je binnen had gelaten, stond je in het atrium, een soort hal. Die soms uit 2 verdiepingen bestond. Het atrium was een grote ruimte met een enorm dakraam, dat voor genoeg licht in de omliggende kamers zorgde. Maar door dat raam kwam ook regen naar binnen. Daarvoor was er onder het dakraam een impluvium gemaakt. Dat was een soort binnenvijver.
Rond het atrium lagen de slaapkamers, zowel voor het gezin als voor de huisslaven. Als er 2 verdiepingen waren lagen de slaapkamers op de tweede verdieping en waren ze met trappen verbonden. Er waren aparte trappen voor het gezin en de slaven. De trappen voor de slaven waren smaller dan die voor het gezin.
Er stond ook het huisaltaar ook wel lararium genoemd. Het huisaltaar was gewijd aan de huisgoden, lares en penates, die het huis beschermden. De lares waren de geesten van de voorouders van de familie. In het lararium stond ook een schatkist waarin documenten en kostbaarheden werden bewaard.
De belangrijkste kamer in het huis was de Tablinum. De woonkamer of ontvangkamer.
Die kwam uit op de hal en de tuin via houten schuifdeuren of gewoon gordijnen. De tuin was een plaats voor rust. Er waren vaak fonteinen die met ondergrondse loden pijpen waren verbonden met een waterbron. Er konden beelden, kleine boompjes struiken vijvers enz. zijn. Er waren meestal overdekte zuilengalerijen.
Rechtsachter was de eetkamer. Hij hoefde niet bijzonder groot te zijn, omdat de Romeinen het Griekse gebruik om liggend te eten hadden aangepast. In een normale Romeinse eetkamer waren maar 3 aanligbedden, tegen 3 muren. Zodat de vierde muur vrij was voor de bediening.
Aan de 3 aanligbedden dankte de eetkamer zijn naam. Er konden 9 á 10 mensen tegelijk eten. De huizen van rijke Romeinen hadden aparte eetkamers voor winter en zomer. De zomereetkamers lagen in de openlucht of zelfs in de tuin. In de zomereetkamers hadden ze stenen aanligbedden i.v.m. regen. Daarop lagen dan matrassen en kussens. De aanligbedden liepen omhoog naar het midden. Daar stond dan een rond tafeltje, waar ze eten en drinken op konden zetten. Naast de aanligbedden liepen randen waar koude gerechten of gerechten die moesten worden opgediend neergezet konden worden. De wintereetkamers hadden ongeveer dezelfde opstelling, maar dan met houten meubilair.
De keuken in een Romeins huis had geen vaste plaats. De meeste keukens waren kleine ruimten, met een fornuis, een gootsteen en waarschijnlijk planken aan de muren. De fornuizen bestonden uit een soort rechthoekige tafel van metstelwerk, met een ruimte eronder waar houtskool en spaanders lagen. Boven op het fornuis brandde een vuurtje. Het eten werd gestoofd in een pot op een ijzeren drievoet of op een rooster gebraden. Er waren geen schoorstenen, de rook moest door het raam ontsnappen. Omdat het eten meestal door de slaven werd bereid, stond de keuken in Romeinse huizen lager in aanzien dan tegenwoordig.
Het toilet was vaak in of bij de keuken, zodat dezelfde afvoer kon worden gebruikt. De afvoer kwam uit op een riolering of, als die aanwezig was, op beerputten die regelmatig moesten worden geleegd op kosten van de huiseigenaar. De toiletten werden waarschijnlijk doorgespoeld me een emmer water. Alleen in de huizen van de rijken kon een spoelsysteem met stromend water aanwezig zijn geweest. Ook keukenafval kon door het toilet worden gespoeld.
De bouw van een Romeins huis.
De meeste Romeinse huizen werden gebouwd van kalksteen, vulkanische tufsteen: een zeer lichte steensoort, baksteen en een soort beton. De ontdekking van het beton en de constructie van bogen en gewelven maakte enorme gebouwen mogelijk. De samenstelling van het beton was afhankelijk van wat er werd gebouwd. Voor funderingen gebruikten ze zware kalksteen in gewelven werd vulkanische puimsteen gebruikt.
Gebrande bakstenen werden in verschillende maten gemaakt, ook marmer, graniet en purpersteen waren belangrijke bouwmaterialen. Van 150 v. Chr. tot 35 v. Chr. kwam alle witte marmer in Rome uit Griekenland. Gekleurd marmer uit Noord-Afrika werd in de huizen van de rijken verwerkt.
Voor funderingen werden lagen beton gestort tussen een houten bekisting. Het beton van de bovengrondse muren kon op verschillende manieren worden bekleed. De oudste bekleding bestond uit kleine, ruw gevormde steentjes. Vanaf het einde van de 2e eeuw v. Chr. werd een bekleding gebruikt die bestond uit piramidevormige steentjes die in een netpatroon waren gelegd. Een bekleding met gebrande bakstenen werd toegepast vanaf de tijd van Nero. Soms weren de grotere stenen in een driehoeksvorm gehakt, zodat de punt in het beton kon worden geprikt. Later werd deze bekleding ook toegepast met panelen.
Net als tegenwoordig gebruikten ze tijdens de bouw steigers. Soms zijn in de bekleding van een muur nog de gaten te zien waarin een balk van de steiger heeft gezeten. Daken waren van hout en gedekt met platte rechthoekige dakpannen.
De Romeinen hadden ook architecten. De architect tekende een ontwerp van een gebouw en hield vaak toezicht op het werk.